Kauw

De kauw (Corvus monedula) is ongeveer even groot als de stadsduif. Zijn verenkleed is overwegend zwart, maar met een grijs achterhoofd. Hij heeft een licht oog en een relatief kleine snavel. Het juveniel heeft een meer bruin-zwart verenkleed.
Grootte
De kleinste van de zwarte kraaiachtigen. Is zo'n 33 cm groot en zijn spanwijdte bedraagt maximaal 74 cm.
Gewicht
220-270 gram
Habitat
Hij is talrijk en wijdverspreid. Er wordt gebroed in kolonies in de directe omgeving van de mens, maar soms ook in bossen. Hij ontbreekt meestal in hooggebergte. Het is grotendeels een standvogel.
Nest
Hij maakt een takkennest in hoge oude gebouwen, groeven, rotswanden, schoorstenen, maar ook in oude bomen met holen.
Jongen
De kauw broedt in april-juni met 1 broedsel en legt 4 tot 6 gestippelde, lichtblauwe eieren
Voedsel
Hij eet insecten, wormen, slakken, vruchten, jonge vogels, muizen en afval.
Klank
Hij heeft een luide en schelle roep. Hij roept kort en scherp 'kia' of 'kjak'. Dit wordt in een vliegende groep ook vaak herhaald en wabbelend.
Karakteristieke kenmerken
Kauwen zijn de kleinste kraaiachtige vogels. Het zijn intelligente vogels die vroeger wel eens als huisdier werden gehouden. Als ze reeds jong met de mens in contact komen, kunnen ze erg tam worden. Het is tegenwoordig echter wettelijk niet meer toegestaan om kauwen te houden. Dit is overigens voor een goede reden, kauwen zijn zeer energieke vogels en in een kooitje kwijnen ze weg. Als kauwen ouder worden gaan ze vaak een soort paarbinding aan met hun verzorger en zien de rest van het gezin niet meer staan. Ze kunnen zelfs jaloers en agressief gaan reageren naar andere mensen.