Gaai

Gaai

Het lichaam van de gaai (Garrulus Glandarius) is grotendeels roze-bruin. Zijn kruin is witachtig met donkere streepjes en hij heeft een zwarte baard-streep. Wat vooral opvalt tijdens de vlucht is zijn witte stuit die in contrast is met de rug en de zwarte staart. Hij heeft een opvallend blauw vleugelveld met fijne donkere dwarsbandering.

Grootte

Met zijn ongeveer 35 cm is hij kleiner dan de zwarte kraai. Zijn spanwijdte kan tot 58 cm reiken.

Gewicht

140-190 gram

Habitat

De gaai is talrijk en wijdverspreid. Er wordt gebroed in loofbossen en gemengde bossen, grotere bosschages en parken. Het is meestal een standvogel, maar in sommige jaren in midden Europa zijn er in het najaar invasies van noord-oost Europese broedvogels.

Nest

Het nest is vaak goed verstopt in bomen of struiken.

Jongen

De gaai broedt in april-juni met 1 broedsel en legt 3 tot 7 bruingevlekte, groenachtige eieren.

Voedsel

Het voedsel is veelzijdig. Er is vooral sprake van plantaardig voedsel maar daarnaast ook rupsen, insecten, wormen, eieren en jonge vogels. In het najaar vormen hazelnoten, beukennoten en eikels een belangrijke voedselbron. Bezoekt ook voedertafels.

Klank

Roept luid, knarsend 'kreeh', bij opwinding vaak herhaald. Ook kenmerkend hoog miauwend 'pijeeh', lijkend op de roep van een buizerd. Ze kunnen luid schreeuwen waardoor ze de dieren in het bos waarschuwen als er gevaar in aantocht is

De gaai is een standvogel en verblijft dus het gehele jaar in de omgeving van het broedgebied. Het is verder een erg schuwe vogel. Hij komt wel voor in tuinen, maar wel waar voldoende volgroeide bomen staan. Hij is ook een bezoeker van voedertafels, maar meestal in de vroege morgen als de meeste mensen nog in hun nest liggen. De gaai noemt men ook wel eens de bosbouwer onder de vogels. Dat komt omdat hij de eigenschap heeft eikels, beukennootjes en dergelijke te begraven voor extra mondvoorraad. Tot acht eikels tegelijk kunnen gaaien achter hun wangen verbergen om die op een geschikte plek te begraven. Omdat deze vruchten lang niet allemaal teruggevonden worden, krijgen ze zodoende de gelegenheid te ontkiemen en voor bosverjonging te zorgen. Het bovenstaande is dan enigszins een tegenwicht tegen de slechte naam die de gaai heeft als rover van eieren en nestjongen van zangvogels.