Koperwiek

Koperwiek

De koperwiek (Turdus iliacus) lijkt het meeste op de zanglijster. Het grootste verschil zit in de mooie geelachtige wenkbrauwstreep net boven het oog en de roestrode veren op de flanken die net onder de vleugels uitsteken.

Grootte

Met 21 cm ongeveer net zo groot als de zanglijster. De spanwijdte ligt tussen de 33 en 35 cm.

Gewicht

55-75 gram

Habitat

Algemene broedvogel die te vinden is in lichte naald- en berkenbossen in Noord-Europa.

Nest

Het nest heeft veel weg van een merelnest. Het wordt gebouwd in een boom of struiken.

Jongen

Tussen mei en juli legt de koperwiek in 2 broedsels zo'n 4 tot 6 roodbruin gespikkelde lichtblauwe eieren.

Voedsel

In de zomer eet hij vooral regenwormen, slakken en insecten. In de winter veel bessen en vruchten.

Klank

Deze vogel heeft een territoriumzang die varieert van gebied tot gebied. Het bestaat meestal uit herhalingen van knarsende fluittonen, bijvoorbeeld 'truu-truu-truu'. Bij lichte opwinding verandert dat in een zacht klokkend 'gjoek' . Tijdens de najaarstrek in oktober is 's nachts vaak 'tsieh' te horen.

Karakteristieke kenmerken

Koperwieken komen in Nederland alleen maar voor als doortrekker en wintergast. Dit betekent dat ze zo ongeveer half oktober arriveren. Koperwieken foerageren in de winter net als de kramsvogel en de zanglijster in liefst wat nattere weilanden. Tijdens strenge winters zien we koperwieken ook vaak op smalle grasstroken langs wegen foerageren. Vaak zijn die grasstroken door het strooizout niet bevroren. Daarnaast wordt de koperwiek langs de kust ook vaak in bossen gezien waar hij het liefste samen met zanglijsters tussen de bladeren scharrelt. Wat over de kramsvogel is verteld geldt voor een groot deel ook voor de koperwiek. In beginsel zijn koperwieken redelijk schuwe lijsters, totdat er sneeuw valt of als de vorst goed doorzet. Dan weten ze de tuinen met bessen en voerplaatsen opeens te vinden. Het maakt de koperwiek dan ook niet uit in wat voor een soort tuin hij is, als er maar bessen en/of voerresten zijn.